Mijn grootouders zijn alle vier al lang dood. Vaders en moeders van kroostrijke gezinnen met mijn mama en papa als een van hun jongste spruiten. Geveld door kanker en hartproblemen. Geen of prille herinneringen is al wat ik heb.
Gelukkig maar denk ik soms. Want je zal maar een oudje zijn. Je overleeft je partner of zelfs je kinderen. Je vriendenkring verdwijnt beetje bij beetje. En dan zit je daar in je huisje waarin je verloren kan lopen. Veel ouderen zien alleen nog de poetsvrouwen of bejaardenhelpster.
Mijn mama is een van die helpende handen. Ze heeft talloze verhalen van hoe blij de mensen zijn als ze weer op hun dorpel staat. Het zijn veelal de oudere dames die overblijven. Diep in de 80 of zelfs 90 maken zij er nog het beste van in hun huis of appartement. En aan het einde van de ochtend gaat het vaak als volgt: ‘Nee mijn kind, laat dat nu maar liggen. Het is maar een kwartier meer, dan kunnen we nog een parole’ke doen.’
Met een stralende glimlach schuifelen ze naar de keukentafel. “Een taske soep? Of ne koffie?” En dan luchten ze hun hart over hoe weinig de kinderen komen, of hoe die van achter de hoek weer in het ziekenhuis ligt en vragen ze hoe het is met de kinderen. Hartverwarmende figuren zijn het, dames en heren op gezegende leeftijd, vergeten pareltjes voor de buitenwereld van hier en nu.
Onze samenleving vergrijst en onze ouderen vereenzamen. We durven hen wel eens te vergeten. We zijn hun oude verhalen beu of vinden het moeilijk om te zien dat ze beetje bij beetje achteruit gaan. Ik heb geen grootouders meer, maar ik mis ze wel vaak. Dus word ik maar spontaan vrolijk van de oma’s van mijn lief en random bonnekes op straat. En zij op hun beurt van mijn parole’ke over het weer, de bus die weer te laat is of het hondje op hun schoot.